Brede scholengemeenschappen:
Aantal vestigingen en impact op schoolloopbaan
Brede scholengemeenschappen kunnen bijdragen bij aan kansengelijkheid en het verminderen van segregatie. Op deze scholen gaan leerlingen met verschillende schooladviezen samen naar school, waardoor ontmoeting eerder plaatsvindt en het eenvoudiger is om van onderwijsrichting te wisselen zonder van school te moeten. Dit betekent overigens niet per se dat leerlingen met verschillende onderwijsrichtingen bij elkaar in de klas zitten.
We hebben er in deze themarapportage voor gekozen om vestigingen als brede scholengemeenschappen te definiëren wanneer er drie of meer verschillende onderwijsrichtingen op een vestiging 1 worden aangeboden, waaronder in elk geval vmbo-(g)t en havo.
1 Soms bestaat een vestiging uit meerdere locaties. Dit kunnen we helaas onvoldoende uit de beschikbare data filteren.
Er wordt vaak gepleit voor meer brede scholengemeenschappen vanwege hun positieve effect op enerzijds het tegengaan van segregatie, omdat leerlingen elkaar langer kunnen blijven ontmoeten en anderzijds hun effect op kansengelijkheid 2 , omdat leerlingen eenvoudiger hun definitieve keuze voor een onderwijsrichting nog even kunnen uitstellen. Maar hoe groot is dat effect? En hoeveel brede scholengemeenschappen en categorale scholen zijn er eigenlijk in Nederland? Deze themarapportage laat zien wat de huidige stand van zaken in het Nederlandse landschap van scholengemeenschappen is.
In deze rapportage onderzoekt de VO-raad het aantal brede scholengemeenschappen, de verschillende combinaties van onderwijsrichtingen, hoe deze zich door de jaren heen ontwikkelen en regionale verschillen. We kijken naar de verdeling van leerlingen over de verschillende schoolsamenstellingen en welke schooladviezen leerlingen hebben ontvangen per type schoolsamenstelling. Daarnaast analyseren we de doorstroom van leerlingen en hoe vaak zij van onderwijsrichting wisselen op scholen met uiteenlopend aanbod.
Ruim een derde van de vo-scholen is een brede scholengemeenschap
Figuur 1 – onderwijsrichtingen per vestiging
Op 1 oktober 2023 telde het voortgezet onderwijs 1.456 scholen (vestigingen). In figuur 1 geven de horizontale blauwe balken het aantal vestigingen per schoolsoort aan. Er zijn 171 vestigingen die praktijkonderwijs aanbieden, 696 bieden de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-bb), 699 de vmbo-kaderberoepsgerichte leerweg (vmbo-kb), 1.001 de vmbo gemengd/theoretische leerweg (vmbo-(g)t), 801 havo en 759 vwo.
De meeste vestigingen (902) bieden drie of meer schoolsoorten aan, 288 vestigingen hebben twee schoolsoorten onder hun dak en 266 vestigingen één schoolsoort.
De rode verticale balken tonen het aantal vestigingen met verschillende combinaties van onderwijsrichtingen. In deze rapportage wordt een brede scholengemeenschap gedefinieerd als een vestiging waar leerlingen van tenminste drie verschillende onderwijsrichtingen zijn ingeschreven, waaronder in elk geval vmbo-(g)t en havo 3 . Het is hierbij niet relevant of leerlingen van verschillende onderwijsrichtingen samen in de klas zitten, maar dat ze onder één dak naar school gaan.
3 Dit is een andere definitie dan het ministerie van OCW hanteert om in aanmerking te komen voor de aanvullende bekostiging voor vestigingen met een breed onderwijsaanbod. Daarvoor geldt dat een schoolvestiging ‘breed’ is indien er leerlingen staan ingeschreven in de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs, het vierde leerjaar van het vbo, het vierde leerjaar van vmbo-tl, het vijfde leerjaar van de havo én het zesde leerjaar van het vwo.
Volgens deze definitie telt Nederland in het schooljaar 2023-2024 572 brede scholengemeenschappen, wat 39% van het totaal aantal scholen vertegenwoordigt. Binnen de 572 brede scholengemeenschappen bieden 255 scholen vmbo-bb tot en met vwo aan, waarvan dertien ook praktijkonderwijs. Daarnaast zijn er 267 scholen die vmbo-(g)t tot en met vwo aanbieden. De resterende 50 brede scholengemeenschappen bieden ten minste drie schoolsoorten aan, waaronder in elk geval vmbo-(g)t en havo.
Er zijn 325 ‘vmbo-brede’ scholen die vmbo-bb tot en met vmbo-(g)t aanbieden. Van deze scholen bieden tien ook praktijkonderwijs aan. De overige scholen bieden slechts één (266) of twee (288) schoolsoorten, of een minder gebruikelijke combinatie van schoolsoorten (5).
Het aantal onderwijsrichtingen per vestiging neemt af
Sinds 2018 is het aantal brede schoolvestigingen licht gedaald, terwijl het aantal schoolvestigingen met één of twee onderwijsrichtingen, of alleen vmbo, is toegenomen. Het aantal leerlingen op brede scholengemeenschappen (volgens de definitie van deze rapportage) is echter sterker afgenomen, met bijna 6%, terwijl het totaal aantal leerlingen in het vo in dezelfde periode met 2,8% in afgenomen.
Tabel 1 – Ontwikkeling aantal onderwijsrichtingen en leerlingen per vestiging
Figuur 7 – Schoolsoort naar mate van stedelijkheid. Zowel ‘breed’ als ‘avo breed’ valt in deze rapportage onder de definitie van brede school. Bronnen: DUO: vestigingen en aanbod, CBS: stedelijkheidsindex. Bewerking door VO-raad.
Minder brede scholengemeenschappen in grote steden
In 2021 stelde het Sociaal Cultureel Planbureau op basis van gegevens uit 2017/2018 vast dat er minder brede scholengemeenschappen zijn in de vier grote steden, terwijl kleine gemeenten relatief meer brede scholengemeenschappen hebben 4 . Voor deze themarapportage is dit opnieuw onderzocht, met de focus op de mate van stedelijkheid. Uit gegevens uit 2023 blijkt, dat het aandeel (avo-)brede scholengemeenschappen in de G4-gemeenten 35% bedraagt, terwijl dit percentage in niet-stedelijke gebieden 55% is
4 Samen of gescheiden naar school, SCP 2021
Regio’s met variërende mate van stedelijkheid verschillen van elkaar in het aantal onderwijsrichtingen op één vestiging. Dit kan door verschillende factoren worden verklaard. In kleine gemeenten vervullen scholen vaak een regionale functie, en zijn er doorgaans minder leerlingen, waardoor scholen vaak meerdere onderwijsrichtingen aanbieden om een bepaalde omvang te bereiken. In meer stedelijke gebieden is het gemakkelijker om een smaller aanbod te bieden omdat er meer leerlingen zijn. Dit sluit vaak beter aan bij de voorkeuren van ouders en leerlingen die vaak de voorkeur geven aan categorale scholen met een specifiek onderwijsaanbod.
Figuur 2 – Instroom leerlingen in het vo naar schooladvies (alleen leerlingenstromen met meer dan 1000 leerlingen)
De instroom brede en smalle/categorale scholen
In onderstaande grafiek is te zien met welk schooladvies (links) leerlingen naar welke onderwijsrichting zijn gegaan in 2021 (rechts). Met ‘breed’ worden alle vestigingen bedoeld die onder de definitie van deze themarapportage vallen, onder ‘categoraal en smal’ alle andere vestigingen
In de volgende paragrafen onderzoeken we hoe leerlingen de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs doorlopen. We kijken daarbij naar blijven zitten (doubleren) en het wisselen van onderwijsrichting. Bij het wisselen van onderwijsrichting gebruiken we in deze analyse de termen “op”, “onder” of “boven” niveau en “op- en afstroom”, conform de terminologie van de Onderwijsinspectie. Deze analyse gaat over leerlingen die in het schooljaar 2023-2024 voor het eerst in het derde leerjaar zitten .
Figuur – 3 Positie in het derde leerjaar ten opzichte van het voorlopig schooladvies
Vaker van onderwijsrichting wisselen op brede scholengemeenschappen, meer doublures als wisselen niet kan
Er is onderzocht hoe de doorstroom van schooladvies tot en met leerjaar drie (onderbouwsnelheid en positie in het derde leerjaar) samenhangt met de breedte van het onderwijsaanbod op een vestiging. Om een beeld te krijgen van deze samenhang, hebben we per voorlopig schooladvies 5 gekeken naar de doorstroom van leerlingen, uitgesplitst naar het onderwijsaanbod van de school in leerjaar 1. We willen benadrukken dat het schooladvies mogelijk een rol speelt in de selectie van waar leerlingen starten in het voortgezet onderwijs.
De onderstaande figuur toont voor verschillende typen vestigingen de positie van leerlingen in het derde leerjaar ten opzichte van hun schooladvies.
5. In deze analyse kijken we naar de positie ten opzichte van het voorlopige schooladvies, omdat dat dit de basis voor de indicator in het ORM van de Inspectie is. Het verschil in uitkomsten tussen voorlopig schooladvies en het definitieve advies is tot nu toe klein: bij het definitieve advies komen meer leerlingen onder niveau, op het laagste niveau of op het niveau van het schooladvies uit in het derde leerjaar, en minder leerlingen boven het niveau van het schooladvies.
Uit de analyse volgen drie conclusies:
Als het mogelijk is om binnen de vestiging te wisselen van schoolsoort, wisselen leerlingen vaker dan wanneer dat niet mogelijk is.
Leerlingen op een brede school zitten vaker boven of op het hoogste schooladvies
Als afstroom op dezelfde vestiging mogelijk is, stromen leerlingen vaker af. Als afstroom niet mogelijk is op de vestiging, doubleren leerlingen vaker.
In de volgende paragrafen lichten we deze conclusies nader toe en illustreren we ze met voorbeelden.
Als wisselen op dezelfde vestiging mogelijk is, doen leerlingen dat ook vaker
Soms ontdekken leerlingen in het voortgezet onderwijs dat het schooladvies dat ze op de basisschool hebben gekregen, toch niet goed bij hen past. Het is dan handig als ze zonder dat ze naar een andere school hoeven van onderwijsrichting kunnen wisselen.
Op scholen die meerdere onderwijsrichtingen aanbieden, wisselt ongeveer een kwart van de leerlingen binnen drie jaar van onderwijsrichting. Dit komt het meest voor op brede scholengemeenschappen, waar 28% van de leerlingen in het derde leerjaar boven of onder hun adviesniveau zit. Op categorale scholen, waar slechts één onderwijsrichting wordt aangeboden, is wisselen niet mogelijk. De leerlingen waarvan we zien dat ze na drie jaar boven of onder hun schooladvies zitten op een categorale school, zijn in de eerste klas al op een andere onderwijsrichting gestart of zijn in de tweede naar een andere school overgestapt. Dit betreft ongeveer 11% van de leerlingen op categorale scholen.
Leerlingen op een brede scholengemeenschap zitten vaker boven of op het hoogste schooladvies
Leerlingen op een brede scholengemeenschap hebben in de onderbouw langer de tijd om te wisselen van onderwijsrichting en kunnen dit gemakkelijker, binnen de school, doen. Zo stroomt ruim 28% van de leerlingen op een school met een breed of een vmbo-bb t/m vmbo-tl aanbod, op ten opzichte van het voorlopig schooladvies of komt uit op het hoogste van het meervoudig schooladvies. Op categorale scholen zit ongeveer 12% van de leerlingen in leerjaar drie boven of op het hoogste niveau van hun schooladvies. De uitkomst hangt echter ook af van het schooladvies waarmee een leerling het voortgezet onderwijs binnenkomt.
Met de volgende voorbeelden illustreren we deze verschillen. Leerlingen met een meervoudig schooladvies, zoals vmbo-k/(g)t, bereiken op een (avo-) brede scholengemeenschap vaker het hoogste van hun advies dan op een categorale vmbo-tl of vmbo-bb t/m vmbo-tl school, waar opstroom niet mogelijk is (figuur 4).
Figuur 4 – Positie in leerjaar drie van leerlingen met meervoudig vmbo-k/(g)t schooladvies
Figuur 5 – Doorstroom van leerlingen met vmbo-kb schooladvies
Leerlingen met een schooladvies vmbo-kb die op een vmbo-bb t/m vmbo-tl of op een school met vmbo-bb t/m vwo zitten, zitten in het derde leerjaar vaker boven hun schooladvies dan leerlingen op een school die alleen basis- en kaderonderwijs aanbiedt. Hoe breder het onderwijsaanbod op de school, des te hoger dit percentage is (figuur 5).
Vaker afstroom op brede vestigingen, maar minder doubleren.
Wanneer blijkt dat een leerling na de eerste twee jaar in het voortgezet onderwijs op een te niet passende onderwijsrichting zit, kan het passender zijn om naar een andere onderwijsrichting over te stappen (‘afstroom’). Een alternatief is blijven zitten (doubleren). Leerlingen op brede scholengemeenschappen stromen vaker af dan op categorale scholen: ongeveer 13% van de leerlingen op brede scholengemeenschappen stroomt af, tegenover 7% op categorale scholen. Daarentegen doubleren leerlingen op categorale scholen vaker dan op brede scholengemeenschappen: 6% van de leerlingen op een categorale school is in de eerste drie jaar gedoubleerd, vergeleken met 2% van de leerlingen op (vmbo-)brede scholengemeenschappen en 3% op scholen met twee naast elkaar liggende onderwijsrichtingen of avo-brede scholen.
De schoolloopbaan van een leerling kan dus worden beïnvloed door het type school en of afstroom mogelijk is ten opzichte van het schooladvies op die school. Leerlingen die bijvoorbeeld met een vmbo-(g)t schooladvies naar school gaan waar afstroom niet mogelijk is (zoals een categorale tl-, tl-havo of avo-brede school), doubleren vaker dan leerlingen op een brede school, waar op dezelfde vestiging ook vmbo-kb wordt aangeboden.
Figuur 6 – Doorstroom van leerlingen met vmbo-(g)t schooladvies
Figuur 8 – Doorstroom op een avo-brede en een brede scholengemeenschap van leerlingen met havo- en gt- schooladvies
Ook op brede scholengemeenschappen is er verschil met betrekking tot afstroom of doubleren afhankelijk van het schooladvies. Een leerling met een havo advies kan op een avo-brede school afstromen, terwijl een leerling met gt-advies deze mogelijkheid niet heeft. Hierdoor komt het vaker door dat leerlingen met een gt-advies doubleren op een avo-brede school dan leerlingen met een havoadvies.
Op een brede scholengemeenschap met onderwijsaanbod van pro/vmbo-bb tot en met vwo is de situatie anders: zowel leerlingen met een havoadvies als leerlingen met een vmbo-(g)t-advies hebben de mogelijkheid om af te stromen. Hierdoor doubleren ze minder vaak, en in ongeveer gelijke mate.
Momenteel valt ruim een derde van de scholengemeenschappen in Nederland onder de categorie ‘breed’ volgens de definitie van deze themarapportage. De meeste van deze brede scholengemeenschappen bieden onderwijs aan van vmbo-bb (of pro) tot en met vwo, of van vmbo-(g)t tot en met vwo. Het aantal brede vestigingen neemt echter af, en het aantal leerlingen op deze scholen is in de afgelopen vijf jaar met 8% gedaald.
De VO-raad beschouwt deze trend als zorgelijk. Les krijgen op een brede scholengemeenschap kan namelijk positieve effecten hebben op de schoolloopbaan van leerlingen en de kansengelijkheid bevorderen, omdat ze langer de tijd hebben om te kijken welke onderwijsrichting het beste bij hen past. Leerlingen op brede scholengemeenschappen wisselen vaker van onderwijsrichting in de eerste twee leerjaren in vergelijking met leerlingen op smallere of categorale scholen. Dit kan zowel opstroom als afstroom zijn ten opzichte van het schooladvies. Dit wijst erop dat leerlingen op een brede scholengemeenschap meer en langer de gelegenheid krijgen om op een voor hen passende onderwijsplek te komen, zonder dat ze van school hoeven te wisselen. Vooral voor leerlingen uit lagere sociaal-economische klassen is dit voordelig. Zij krijgen relatief vaak een schooladvies dat niet goed bij hen blijkt te passen 6 . Daarnaast doubleren leerlingen op een brede scholengemeenschap minder vaak, wat gunstig is omdat doubleren vaak negatieve effecten heeft op motivatie en verdere schoolcarrière 7 .
Uit onderzoek blijkt daarnaast dat brede scholengemeenschappen bijdragen aan het bevorderen van contact tussen leerlingen met diverse schooladviezen en achtergronden.
Hierdoor kunnen brede scholengemeenschappen segregatie tegengaan 8 . Dit kan binnen en buiten de klas. In dit licht is het afnemen van het aantal brede scholengemeenschap en de daling van het aantal leerlingen op brede scholengemeenschappen zorgelijk. De VO-raad roept scholen op om bewust te kijken naar hun rol in het vormen van brede(re) scholengemeenschappen. Wat zijn mogelijke eerste stappen om te nemen, passende bij de eigen lokale context? Om een brede scholengemeenschap te realiseren is het vaak nodig om concurrentie tussen scholen te overbruggen. Daarvoor is het nodig om als bestuur kansen te creëren en de samenwerking tussen schoolbesturen op te zoeken.
6.Monitor schooladvies en doorstroomtoets 2022-2023 (DUO, 2024)
7.https://www.vo-raad.nl/onderwerpen/bevordering-en-voorkomen-van-zittenblijven/praktijkondersteuning
8.Zie hiervoor onder meer de rapporten: ‘Stand van educatief Nederland’ (Onderwijsraad , 2019) en ‘Later selecteren, beter differentiëren’ (Onderwijsraad , 2021) en ‘De kantlijnen van het hokjespapier’ (SEOR, 2024).
Download de bijlage